Prevalentie/incidentie/etiologie

Een instabiele schouder heeft als kenmerk abnormale beweging van de caput humeri in de fossa glenoidalis. Deze beweging gaat gepaard met pijn met of zonder aanwezige
apprehension (angst voor een luxatie) (Finnoff, 2004).

Er zijn drie oorzaken voor een instabiele schouder:
1. Trauma
2. Overbelasting (meestal sporters zoals baseball)
3. Congenitaal (Glenoid dysplasia, capsulo-labral defects, Hypermobiliteit, Ehlers-
Dandlos)

In >75% van de gevallen is trauma de oorzaak van een instabiele schouder. De rest (~25%) verdeelt zich onder overbelasting en congenitale aandoeningen (Finnoff, 2004). Men kan dus
tussen traumatische en a-traumatische mechanismen onderscheiden. In de algehele populatie beloopt zich de incidentie van traumatische instabiliteit op 1,7% –
23,9% en zijn de patiënten tussen de 20-29 jaar (Dumont et al., 2011, Zacchilli, 2010). De meest voorkomende richting (75%) is anterieure instabiliteit en heeft als oorzaak een
trauma of sportletsel. In 21% is er een breuk van het glenoid. Dit wordt ook “bony bankart” genoemd (Griffith, 2008). Verder is en 83% van de traumatische anterieure luxaties een Hill-
Sachs defect aanwezig. Dit is een posterolaterale humerus kop compressie fractuur (Ozaki, 2014).

Posterieure instabiliteit wordt in 20% van de gevallen gezien en is meestal het resultaat van een spasme (seizure), elektrische schokken en trauma zoals het blokken van de arm in
abductie of een val op de ellenboog. Anatomisch gezien zijn dezelfde aandoeningen als bij een anterieure luxatie aanwezig, alleen dan “posterieure bony bankart”, “posterieure Hill-
Sachs” genoemd. Een klein deel (5%) heeft multidirectionale instabiliteit vaak veroorzaakt door hypermobiliteit (Blomquist, 2012).
Klinische kenmerken (anamnese, lichamelijk onderzoek);
Patiënten met een geschiedenis van luxaties beschrijven vaak een zwaar gevoel, pijn, enangst van een luxatie in bepaalde houdingen (Eljabu, 2016).