Incidentie / prevalentie:
Heupartrose (prevalentie mannen 9.6 en vrouwen 19.6; incidentie mannen 0.9 en vrouwen 1.6). De schatting is dat per jaar tussen de 20 en 30.000 gewricht vervangende (knie en heup) operaties plaatsvinden. (Orthopedische Vereniging 2007)

De KNGF richtlijn gaat niet specifiek in op de incidentie/prevalentie cijfers gespecifieerd op heupartrose, maar combineert beide. Voor de volledigheid hebben wij gekozen om de cijfers van de Nederlands Orthopedische Vereniging te kiezen, omdat heupartrose minder vaak voorkomt dan knie artrose.

 

Pathofysiologisch ontstaansmechanisme:
Artrose is een multifactoriële aandoening, waarbij zowel systemische als lokale mechanische factoren van belang zijn. Systemische factoren bepalen de individuele gevoeligheid van het gewricht voor de inwerking van lokale biomechanische factoren, met als resultaat artrose in een bepaald gewricht van een bepaalde ernst. In dit concept vervalt de indeling in primaire en secundaire artrose. Artrose wordt dan beschouwd als een uiting van een “final common pathway“ (Felson 2000A).

Systemische factoren die de individuele gevoeligheid bepalen zijn hormonaal, raciaal en genetisch van aard. Het vaker voorkomen van artrose bij vrouwen treedt vooral na de menopauze op. Bovendien wordt een inverse relatie gezien tussen artrose en osteoporose, en zijn oestrogenen van invloed op het kraakbeenmetabolisme. Dit suggereert een mogelijke invloed van oestrogenen op het ontstaan van artrose. Hand- en heupartrose komen veel minder voor bij Afrikanen en Aziaten dan bij Kaukasiërs. Dit geldt niet voor knieartrose (Felson 1998).

 

Mechanische factoren
Lokale mechanische factoren kunnen worden ingedeeld in intrinsieke lokale factoren, die de gewrichtsbelastbaarheid beïnvloeden en extrinsieke lokale factoren die van invloed zijn op de gewrichtsbelasting.

Intrinsieke lokale factoren zijn bijvoorbeeld een in het verleden doorgemaakt trauma in een gewricht, totale of partiële meniscectomie, of gewrichtsaandoening, zoals septische artritis, ernstige reactieve artritis, of kristalartritis. Congenitale factoren, zoals heupdysplasie, maar ook factoren zoals verminderde spierkracht, zijn geassocieerd met het optreden van artrose.

De belangrijkste extrinsieke lokale factor is overgewicht met name voor artrose in de knie en in mindere mate voor artrose in de heup. Op basis van gevonden associaties tussen lichaamsmassa (BMI) en het ontstaan van artrose is berekend dat het wegnemen van de risicofactor overgewicht de incidentie van knieartrose met 25-50% zou verminderen (Felson 2000B). Beroepen met veel zwaar tillen, hurken en knielen leveren een risico op voor knie- en heupartrose. Er zijn schattingen gemaakt dat 8-20% van de symptomatische knieartrose met dergelijke beroepen samenhangt. Overbelasting door sportactiviteiten als risicofactor voor knie- en heupartrose is vooral belangrijk bij topsporters. De hurkhouding die in Aziatische landen heel geliefd is, is ook geassocieerd met knieartrose (Felson 2000B).

 

Risicofactoren
De invloed van genetische risicofactoren op het ontstaan van artrose blijkt onder andere uit familiaire vormen van gegeneraliseerde artrose op zeer jonge leeftijd (20-40 jaar). Onderzoek (Bijkerk 1999) toonde een erfelijke predispositie aan voor artrose die op middelbare leeftijd ontstaat, met name nodale handartrose en gegeneraliseerde radiologische artrose. In later onderzoek met tweelingen en families werd een erfelijke invloed aangetoond voor met name wervelkolom, hand- en heupartrose, en in mindere mate voor knieartrose.

Naast risicofactoren voor het ontstaan van artrose, zijn er ook risicofactoren voor progressie van artrose. Deze risicofactoren zijn niet noodzakelijkerwijs dezelfde. Risicofactoren voor progressie van artrose lijken onder meer overgewicht, varus- en valgusstandsafwijkingen in de knie, gegeneraliseerde artrose en tekenen van ontsteking, zoals een verhoogde CRP (C-reactive protein; Doherty 2001).

(Orthopedische Vereniging 2007)

 

Klinische verschijnselen en gevolgen voor het bewegend functioneren:

Diagnostiek
Bij heupartrose zit de pijn meestal in de lies en aan de voor-laterale zijde van de heup, soms in het bovenbeen of uitstralend naar het bovenbeen en de knie. Naast leeftijd (≥ 60 jaar) is bij mensen met pijn in de heup een aantal klinische factoren voorspellend voor de ernst en aanwezigheid van radiologische artrose, en de mate waarin deze klinische factoren optreden.

Deze factoren zijn:

  • meer dan drie maanden pijnklachten;
  • geen verergering van de pijn bij zitten;
  • pijn bij palpatie over het ligamentum inguinale;
  • verminderde exorotatie, endorotatie en adductie;
  • een benig eindgevoel;
  • spierkrachtverlies van abductie van de heup.
  • Verminderde proprioceptie in het been (Abhishek, 2013)

(KNGF)

 

De Nederlands orthopedische vereniging hanteert onderstaande prediction rule om de achterafkans ernst/aanwezigheid van artrose te vergroten.

Patiënten met pijn in de heup kan een aantal klinische factoren (leeftijd > 60 jaar, meer dan drie maanden pijnklachten, geen verergering van de pijn bij zitten, pijn bij palpatie over het ligamentum inguinale, verminderde exorotatie, verminderde endorotatie, verminderde adductie, een benig eindgevoel en spierkrachtverlies van abductie van de heup) de aanwezigheid en ernst van radiologisch aangetoonde artrose voorspellen. (Bierma-Zeinstra 2002, Birrel 2000, Birell 2001)

 

Het te verwachten beloop

Het natuurlijke beloop van artrose is zeer heterogeen. Over het algemeen is artrose een langzaam voortschrijdend proces, waarbij perioden van relatieve stabiliteit zonder veel symptomen worden afgewisseld met perioden waarin de aandoening actiever is (meer pijn en/of inflammatoire verschijnselen). Ook kan een ‘flare’ voorkomen, het ‘opvlammen’ van de artrose met ontstekingsverschijnselen. De snelheid waarmee de artrose zich ontwikkelt, hangt onder andere af van de aanwezige risicofactoren. (KNGF)

 Kenmerkend voor artrose is een langzaam en wisselend progressief verlies van gewrichtskraakbeen, met daarbij een toegenomen metabole activiteit van zowel het subchondrale bot als het bot aan de gewrichtsranden (osteofyten), en periodieke prikkeling van de synoviale membraan leidend tot gewrichtsontsteking. Patiënten ervaren pijn, stijfheid en op den duur functieverlies. De maatschappelijke relevantie van artrose wordt niet zozeer bepaald door de ernst als wel door het grote aantal mensen dat hinder krijgt van artrose, waarbij met name artrose van heup-, knie- of handgewrichten het functioneren kan belemmeren. (Orthopedische Vereniging 2007)

Prognostiek
Artrose is een langzaam progressieve aandoening waarvan de symptomatologie kan wisselen. De radiologische afwijkingen kunnen uiteraard niet verbeteren, maar de associatie met klachten is beperkt. Derhalve kan een patiënt zeer wel perioden met aanzienlijk minder klachten doormaken, ondanks langzame radiologische achteruitgang.

In de literatuur komen de volgende prognostische factoren voor het beloop van artrose van de heup: hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht, radiologische afwijkingen bij het begin waren marginaal geassocieerd met een slechtere prognose, overgewicht was daar niet mee geassocieerd (Lievense, 2002).

 

 Operatie gehele prothese uitstellen:
Uit het proefschrift ‘Improving conservative treatment of knee and hip osteoarthritis’ (Snijders 2011 et.al.) blijkt dat de eerstelijns fysiotherapeut en manueeltherapeut de aangewezen personen zijn om te voorkomen dat patiënten met klachten ten gevolge van heup- en knieartrose te snel worden geopereerd. Uit het onderzoek van Snijders blijkt dat tot 2011 veel te snel werd overgegaan tot operatieve heupvervanging. Verbeterde uitleg over artrose zal leiden tot verbeterde omgang met artrose in het verlengde preoperatieve stadium. Maar ook het bestrijden van overgewicht, verantwoordgebruik van pijnstillers en het bespreken en aanpakken van vermoeidheid verdient meer aandacht dan tot nog toe het geval was.

Met het Nivel promotieonderzoek ‘Excercise therapy in patients with osteoarthritis: Long term effectiveness and the role of excercise adherence’ (Pisters et.al. 2010) wordt nog een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan het pleidooi voor conservatieve aanpak van heup- en knieartrose. Pisters GRADIT-onderzoek zorgde voor onderbouwing van gedragsgeorienteerde graded activity-oefentherapie met langetermijneffect bij heup- en knieartrose. Met (behavorial) graded activity-programma’s – waarbij gebruik wordt gemaakt van lichte aerobe duurtraining in de vorm van ‘cyclisch belasten’ wat de heup- of knievervanging kan uitstellen. Het gevolg is dat het preoperatieve traject automatisch wordt verlengd.

 

 

Literatuurlijst

 

Abhishek A, Doherty M. Diagnosis and clinical presentation of osteoarthritis. Rheum Dis Clin North Am 2013;39:45–66.

 

Beumer L, Wong J, Warden SJ, Kemp JL, Foster P, Crossley KM. Effects of exercise and manual therapy on pain associated with hip osteoarthritis: a systematic review and meta-analysis. Br J Sports Med. 2016 Apr;50(8):458-63

 

Diracoglu D, Aydin R, Baskent A, Celik A. Effects of kinesthesia and balance exercises in knee osteoarthritis. J Clin Rheumatol. 2005 Dec;11(6):303-10.

 

Hoeksma HL, Dekker J, Ronday HK, Heering A, Lubbe N van der, Vel C, et al. Comparison of manual therapy and exercise therapy in osteoarthritis of the hip: a randomized clinical trial. Arthritis Rheum. 2004 Oct 15;51(5):722-9.

 

KNGF-richtlijn Artrose heup-knie Supplement bij het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie Jaargang 120 · Nummer 1 · 2010 Update klinimetrie 2017

 

RICHTLIJN DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN HEUP- EN KNIEARTROSE © 2007 Nederlandse Orthopaedische Vereniging

 

Manual therapy, exercise therapy, or both, in addition to usual care, for osteoarthritis of the hip or knee: a randomized controlled trial. 1: clinical effectiveness J.H. Abbott